De BBC over ‘Het kleine zwarte visje’

De BBC heeft ontdekt wat ik eigenlijk al wist: het beroemde kinderverhaal Het kleine zwarte visje van Samad Behrangi is veel meer dan een kinderverhaal maar ook een krachtige politieke allegorie – precies de reden waarom ik het verhaal vertaald heb en het sinds juni in de boekhandel ligt. Journalist Negar Esfandiary noemt het verhaal ‘Iran’s equivalent of George Orwell’s 1984′.  Zij ging praten met een aantal vrienden van de auteur, die in 1968 op jonge leeftijd overleed. Gisteren zond de BBC de gesprekken van Esfandiary uit. Er worden ook stukken uit het verhaal voorgelezen. U kan er hier nog zes dagen naar luisteren.

U kan natuurlijk ook nog altijd het verhaal lezen in mijn vertaling, en hier alvast een stukje daaruit:

De vallei begon nu steeds meer te kronkelen. Ze werd dieper en breder. Maar als je van boven op de berg naar de vallei keek, zag de beek eruit als een wit draadje. Ergens in de vallei lag een grote rots die van de berg naar beneden was gerold en het water in twee stromen had verdeeld. Op de rots lag een hagedis zo groot als een hand op zijn buik wat te zonnen. Hij genoot van de warmte van de zon en bespiedde een grote, dikke krab die in het zand op de bodem van de beek zat. De krab smulde van de kikker die hij net had gevangen.

Toen het kleine visje de krab opmerkte, werd het bang. Het visje groette de krab al van ver. De krab loerde naar het visje vanuit zijn ooghoeken en zei: ‘Wat een beleefde vis! Kom dichterbij, kleintje! Kom maar!’

‘Ik ga de wereld verkennen,’ zei het kleine visje, ‘en ik wil nooit door u gevangen worden, Uwe Hoogheid!’

‘Kleine vis, waarom ben je zo pessimistisch en bang?’ vroeg de krab.

‘Ik ben niet pessimistisch en ook niet bang’, antwoordde het visje. ‘Ik zeg wat ik met mijn eigen ogen zie en wat mijn verstand begrijpen kan.’

 ‘Wel,’ zei de krab, ‘vertel me dan wat je ogen gezien hebben en wat je verstand je zegt waardoor je gelooft dat ik jou wil vangen.’

‘Hou me niet voor de gek!’ antwoordde het visje.

‘Heb je het over die kikker?’ vroeg de krab. ‘Doe niet zo kinderachtig! Ik heb een hekel aan kikkers en daarom jaag ik op hen. Weet je, ze denken dat ze de enige en de gelukkigste schepsels ter wereld zijn. Ik wil ze laten zien wie echt de baas is op de wereld. Dus je hoeft niet bang te zijn, liefje. Kom dichterbij, kom.’

Terwijl de krab aan het praten was, liep hij langzaam achteruit naar het kleine visje. Het zag er zo grappig uit dat het visje in lachen uitbarstte en zei: ‘Jij arm wezen! Je kunt niet eens goed lopen. Hoe weet jij wie de baas in de wereld is?’

Het zwarte visje zwom weg van de krab. Een schaduw viel over het water en opeens drukte een felle wind de krab in het zand. De hagedis begon zo te lachen om de gekke bek van de krab dat hij uitgleed en bijna in het water viel. De krab kon niet meer overeind komen uit het zand. Het kleine visje zag dat een herdersjongen bij de rand van het water naar hem en de krab stond te kijken. Een kudde schapen en geiten kwam naar het water om te drinken. Hun geblaat weerklonk in de vallei.

Het kleine zwarte visje wachtte tot de schapen en geiten gedronken hadden en verdwenen waren en riep toen de hagedis. ‘Lieve hagedis, ik ben een klein visje op zoek naar het einde van de beek. Ik denk dat jij slim bent en daarom zou ik je graag iets willen vragen.’

‘Vraag wat je maar wil’, zei de hagedis.

‘Onderweg naar hier,’ sprak het visje, ‘maakten velen me bang voor de pelikaan, de zwaardvis en de reiger. Als jij meer weet over deze dieren, vertel het me dan.’

‘De zwaardvis en de reiger,’ zei de hagedis, ‘zijn in deze omgeving niet te vinden, vooral de zwaardvis niet, want die leeft in de zee. Maar het kan zijn dat je de pelikaan iets verder stroomafwaarts tegenkomt. Pas op dat hij je niet in de val lokt en dat je niet in zijn gevaarlijke keelzak terechtkomt!’

‘Wat voor keelzak?’ vroeg het visje.

‘Onder zijn keel heeft de pelikaan een zak waarin hij water doet’, legde de hagedis uit. ‘Hij zwemt met zijn snavel onder water. Soms komen vissen zonder dat ze het merken in zijn keelzak terecht en daarna gaan ze meteen naar zijn maag. Als de pelikaan geen honger heeft, bewaart hij de vissen natuurlijk nog een tijdje in zijn keelzak om ze later op te eten.’

‘Als een vis in die keelzak komt,’ vroeg het visje, ‘kan hij er dan ooit nog uit?’

‘Er is geen weg terug,’ antwoordde de hagedis, ‘tenzij je de keelzak openscheurt. Ik geef je een dolk. Als je gevangen wordt door de pelikaan, kun je de keelzak daarmee opensnijden.’

De hagedis kroop in een spleet van zijn rots en kwam terug met een vlijmscherpe dolk. Het kleine visje nam de dolk aan en zei: ‘Lieve hagedis, je bent heel aardig. Ik weet niet hoe ik je moet bedanken!’

‘Je hoeft me niet te bedanken, liefje. Ik heb veel van deze dolken. Wanneer ik niets omhanden heb, maak ik van scherpe grassprieten dolken. Ik geef ze graag aan slimme vissen zoals jij.’

‘Wat?’ vroeg het visje. ‘Zijn hier voor mij andere vissen geweest?’

‘Heel veel! Ze zijn intussen een grote school en ze maken het de vissers moeilijk.’

‘Excuseer me,’ zei het zwarte visje, ‘maar door wat u net zei, moet ik u nog iets vragen. Wat doen de vissen om het de vissers moeilijk te maken?’

 ‘Wel, ze zijn allemaal samen en daardoor glijden ze met z’n allen tegelijk in het net dat de vissers uitwerpen. Dan trekken ze het net naar beneden en nemen het mee naar de bodem van de zee.’

De hagedis legde zijn oor tegen de rotsspleet en luisterde. Toen zei hij tegen het visje: ‘Nu moet ik weg, want mijn kinderen zijn wakker geworden.’

De hagedis ging weg en gleed in de rotsspleet en het zwarte visje kon niet anders dan weer verdergaan.

Onderweg stelde het zich voortdurend vragen. Is het waar dat de beek naar de zee leidt? Wat als de pelikaan sterker is dan ik? Is het echt zo dat de zwaardvis graag zijn soortgenoten opeet? Waarom is de reiger onze vijand?