Column ‘De Morgen’: (H)eerlijke speeltuin

In een reactie op het kerstessay van Marc Reugebrink voor De Standaard schreef Joël De Ceulaer afgelopen weekend in diezelfde krant dat hij het – in tegenstelling tot Reugebrink – niet betreurt dat schrijvers niet langer in het centrum van het maatschappelijk debat staan. Volgens hem overschatten schrijvers zich soms, en is het een misverstand dat ze  ‘een soort visionaire lieden zijn, die over een bevoorrechte kennis van de werkelijkheid beschikken.’ Wie werkelijk inzicht wil in mens en wereld, aldus De Ceulaer, kan beter non-fictie lezen, en dan vooral wetenschap.

Dat schrijvers zich soms overschatten, daar ben ik het mee eens. Ik heb daar namelijk zelf af en toe last van – al heb ik bijna medelijden met auteurs die nog steeds geloven dat literatuur de wereld kan redden. Jazeker, die bestaan nog, hoewel ze zeldzaam zijn in mijn generatie van dertigers en het geloof in literatuur als heiland meer leeft onder oudere schrijvers die nog de tijd van de Grote Verhalen hebben meegemaakt.

Waar ik De Ceulaer in tegenspreek, is dat literatuur niet tot inzicht in mens en wereld kan leiden. Onlangs las ik Het grootste spektakel ter wereld. Bewijs voor evolutie van Richard Dawkins, en dat heeft me inderdaad doen inzien dat een chihuahua en een Deense dog allebei wolven zijn, wat je niet zou vermoeden na slechts enkele eeuwen kunstmatige selectie. Maar verengt De Ceulaer ‘inzicht’ niet al te zeer tot ‘kennis’? Volgens Van Dale is inzicht een ‘kijk op het wezen van iets’, maar die kijk hoeft toch niet alleen feitelijk en wetenschappelijk te zijn? Door Humboldt’s Gift van Saul Bellow ben ik tot het inzicht gekomen dat mensen die almaar zeggen dat ze het ‘drukdrukdruk’ hebben, niet wakker zijn maar slapen: ‘U moet niet wachten tot uw leven rustiger wordt. U moet besluiten het rustiger te maken.’  Toen ik in Parijs het graf van de Perzische schrijver Sadegh Hedayat bezocht, bracht de literatuur me tot nog een ander inzicht. Een Iraniër vertelde me er dat hij elk jaar naar Parijs kwam om bloemen te leggen op het graf van Hedayat, en zei dat ik De blinde uil moest lezen, omdat de wanhoop van dat boek de kleur heeft van de gitzwarte wanhoop waar miljoenen onderdrukte Iraniërs vandaag mee kampen. Hij had gelijk: de roman van Hedayat gaf me een inzicht in de Iraanse psyche dat me meer waard is dan tien non-fictieboeken over Iran.

In onze kennismaatschappij is het niet verwonderlijk dat non-fictie aan een opmars bezig is, want kennis is macht, en, om nogmaals Bellow te citeren, kon een gedicht (…) het rekenwerk voor een ruimtevlucht verrichten? Daartoe was het niet bij machte. En de fascinatie volgde de macht.’ Maar laat literatuur dan maar de (h)eerlijke speeltuin in de marge zijn die leidt tot inzichten die niet noodzakelijk gestoeld zijn op kennis – want ook die hebben waarde. En als wetenschappers als Stephen Hawking mogen beweren dat er poëzie schuilt in wiskundige formules, hebben schrijvers evenzeer het recht om te geloven dat hun werk inzicht kan geven.

 

2 gedachtes over “Column ‘De Morgen’: (H)eerlijke speeltuin

  1. I agree totally! Why would school and university students spend so much time analysing literature, if not to gain insight? Why would Freudian psychoanalysis have adopted the story of Oedipus Rex if it didn’t act as a shorthand for a particular insight into the workings of the psyche (whether you subscribe to Freudian thought or not)? Why are myths, fables and parables so powerful as teaching stories?

    I maintain that you can learn more about a culture by reading its stories than by reading any number of dry anthropological texts.

  2. Volledig akkoord met uw visie, literatuur brengt zeker inzichten. Het is trouwens niet de eerste keer dat Joel De Ceulaer, nochtans goed journalist, zich toch laat betrappen op hokjesdenken.

Reacties zijn gesloten.